Voorgedragen door Marie Sophie Wegge in 1980
't Zijn droeve tijden als de oorlog loeit
Als s’ mensens bloed bij beken vloeit
Als vrede en liefde liggen geboeid
Als haat en kwaad als nood en dood
Grijnzen, vloeken en tieren
Waar is nu toch mijn arme man?
'k Verga van angst ik sterf er van
Ach wat verschil met ’t voor’ge jaar
We zaten hier verblijd tegaar
Bij ’t wiegje al van ons jongste kind
En nu door sneeuw en wind
En vorst, en dan
Ach God ach God
heb medelijden met mijn bitter lot
Juu roept het kindeken, paardeken juu
Hee moeder waar is vader nu?
Als vader komt dan krijg ik een paard
Een levende paard en een blinkende zwaard
Een helm met pluimen en ene grote banier
Dan gaan we rijden, verre van hier
Dan maken we oorlog en nog en meer
Zeg moeder wanneer komt vader weer?
Hoor moederlief zegt het dochtertje
K’heb vader geschreven ene schonen brief
En dat gij toch zo droevig zijt
En dat ik dan nog dikwijls schrei
En dat ons jongetje vlijtig leert
En dat hij toch niet wederkeert
O moeder aanhoorde het eenvoudige schrift
Keerde zich om met koortsige drift
Greep uit de wieg t’onnozele wicht
En houdt het naar den hemel gericht
Terwijl de moeder aan ’t bidden was
Terwijl het meisje haar briefje las
Terwijl het jongetje reed en liep
Terwijl het wichtje in zijn wiegje sliep
Ginter verre in enen eenzame verlatene kant
De nagels geprent in ’t vervrozene veld
Daar lag vader den eervollen held...te sterven
Uit "Uit het hart" van Gentil Theodoor Antheunis (1840-1907) naar aanleiding van de Frans-Duitse oorlog (1870-1871)