Gedicht voorgedragen door Marie Sophie Wegge in 1980
Jan Kwak had een vrouw, een kind en een kat
Een hond en een vogel dat was heel zijn schat
Jan werd gevrijt, gestreeld en bemint
Door hond, kat en vogel, door vrouw en door kind
Maar eens het was zondag, de mis was gedaan
En Jan was ter kroeg om een vogel gegaan
Van 1 kwam er twee, van twee kwam er drei
En dan nog een vierde en een vijfde daarbij
Maar eindelijk kwam het rampzalig nat te hoog in de hersen
En Jantje wier zot
Dan kwam Jan slingerend en dwalend af
En roste zijn vrouw zo plat gelijk af
De vrouw door razende woede verblind
Die stootte en stampte omvaardig het kind
Het kind schoot in gramschap
En nam van de grond de stooftang
En sloeg ze op den kop van den hond
Den hond begon te grommen en huilen
En greep de staart van de kater en gaf hem een neep
De kater schoot ook in gramschap nu uit
En beet het arm vogeltje dood in zijn muit
En door dit lawaai .....*
Stond weldra gans de omgeving in rep en in roer
Toen zei een buurman: den drank heeft dat in
Die brengt steeds den duivel of twist in ’t gezin
Maar ’t ergste van al is dat .....*
Die in ’t laatste al bekopen moet
*: als iemand weet wat ontbreekt op de stippellijn, gelieve de oplossing te mailen naar